Het gerechtshof Den Haag concludeert dat er een ernstig risico bestaat dat Israël genocide pleegt in Gaza en dat Israël het humanitair oorlogsrecht schendt. De verplichting van Nederland om maatregelen te nemen ter voorkoming van “(verdere) genocide” zou “weinig praktisch nut hebben” als Nederland zou moeten wachten tot het Internationaal Gerechtshof er een eindoordeel over heeft geveld. Dit heeft het hof vandaag geoordeeld in de zaak die een coalitie van tien Nederlandse en Palestijnse organisaties heeft aangespannen tegen de Nederlandse Staat.

Vertegenwoordigers van de coalitie met het procesteam bij het Gerechtshof Den Haag op 3 september 2025.

Deze uitspraak betekent echter niet dat de vorderingen van de coalitie door het hof zijn toegewezen. Het hof geeft aan dat het in de eerste plaats aan de Staat is om te beoordelen welke maatregelen moeten worden genomen om genocide te voorkomen. Het Gerechtshof benadrukt dat de Staat daarbij over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt.

Maar die beoordelingsvrijheid is niet onbeperkt. “Voor het eerst heeft een Nederlandse rechter geoordeeld dat de Staat bij de beoordeling van te nemen maatregelen ter voorkoming van mensenrechtenschendingen ook rekening moet houden met het Genocideverdrag. Dat is een belangrijk precedent”, zegt Lydia de Leeuw van SOMO, een van de eisers in de zaak. In specifieke gevallen, zo oordeelde het hof, kan de rechter toetsen of de Staat handelt in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm door na te laten bepaalde maatregelen te nemen.

De drie Palestijnse organisaties in de coalitie zeggen dat ze de belangrijke beoordeling van het Haagse hof erkennen en verwelkomen over het ernstige risico dat Israël genocide pleegt in Gaza en dat Nederland niet kan wachten op een definitieve uitspraak van het Internationaal Gerechtshof voordat ze actie ondernemen om, in de woorden van het hof, “(verdere) genocide” te voorkomen. “Hoewel het gerechtshof onze eisen niet heeft ingewilligd, met het argument dat deze de scheiding der machten ondermijnen, benadrukt haar bevestiging van het risico van genocide in Gaza eens te meer de verplichting van de Nederlandse Staat om een einde te maken aan zijn medeplichtigheid aan internationale misdaden tegen het Palestijnse volk”, zeggen de organisaties.

Het gerechtshof Den Haag wees de vordering van de coalitie om actieve wapenexportvergunningen in te trekken af. Het hof oordeelde dat de coalitie niet heeft aangetoond dat de vergunningen onterecht waren verleend. Het hof wees er bovendien op dat sommige wapens, waarvoor exportvergunningen zijn verleend, ook voor defensieve doeleinden kunnen worden gebruikt.

“Het is onjuist om een onderscheid te maken tussen defensieve en offensieve doeleinden,” zegt Minke Gommer van bureau Brandeis, dat de zaak behandelde namens de coalitie. “De enige toets bij het verlenen of weigeren van een exportvergunning is of er een duidelijk risico bestaat dat de wapens kunnen worden gebruikt om mensenrechtenschendingen te faciliteren of te plegen.”

De redenen voor het verlenen van vergunningen worden bovendien niet openbaar gemaakt. Ook is er geen toezicht op de beoordeling van die vergunningen. In feite moet erop worden vertrouwd dat de Staat de beoordelingen op juiste wijze uitvoert. In een vergelijkbare zaak oordeelde de Belgische rechter dat België “zijn verdragsverplichtingen niet kan afschuiven op een groep oplettende burgers.” Dat is echter precies wat de Nederlandse Staat nu wél kan doen. “Het vergunningenbeleid voor Nederlandse wapenexport is in gehuld in geheimzinnigheid, zegt Lydia de Leeuw van SOMO. In deze zaak was het hof gebonden aan het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober in de F-35-zaak. In dat arrest benadrukte de Hoge Raad eveneens dat de rechter terughoudendheid moet betrachten bij de beoordeling van overheidsbeleid.

Ook ten aanzien van de uitvoer van diensthonden en de handel met nederzettingen laat het hof het aan de Staat om te kiezen welke maatregelen het treft ter voorkoming van mensenrechtenschendingen door Israël.

De coalitie blijft zich inzetten om de Nederlandse Staat ter verantwoording te roepen. “Wij zullen ons niet laten afschrikken in onze missie om gerechtigheid na te streven en allen die verantwoordelijk zijn voor schendingen tegen het Palestijnse volk ter verantwoording te roepen”, benadrukken de betrokken Palestijnse organisaties.

De zaak tegen de Staat was in oktober 2024 aanhangig gemaakt door de coalitie, bestaande uit Al Haq, Al-Mezan, Palestinian Center for Human Rights, en Nederlandse organisaties Een Ander Joods Geluid (EAJG), European Legal Support Center (ELSC), Stichting Groningen-Jabalya, Nederlands Palestina Komitee, SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen), Stichting Kifaia en Stichting Palestina. De coalitie van organisaties krijgt juridische en onderzoeksondersteuning van externe deskundigen Floor Knoote en Ron Rosenhart.

zie hier de uitspraak van het hof

zie deze link met info over het proces tot nu toe

Steun onze crowdfunding campagne
Om deze historische juridische strijd voort te zetten, hebben we dringend uw steun nodig. Voor de eerste fasen van deze zaak hebben we bijna € 35.000 ingezameld. Rechtszaken van deze omvang zijn duur en we hebben nog eens € 50.000 nodig om de advocatenkosten, gerechtskosten en de middelen te dekken die nodig zijn om deze zaak door de beroepsfase en verder te loodsen. Doe hier een donatie.